Bird
treetent 2005
Dré
Wapenaar is beeldhouwer en bouwt voornamelijk tenten. Hij werkt hiermee
op het kruispunt van architectuur, design en beeldende kunst. De tenten
variëren van kleine, druppelvormige vogelhuisjes tot grote paviljoens
met ingebouwde filmschermen.
Dré Wapenaar (Berkel en Rodenrijs, 1961) studeerde aan de Academie
voor Beeldende Kunst in Tilburg en woont en werkt in Rotterdam.
Tentoonstellingen
(selectie):
Museum Het Prinsenhof, Delft, 2007
Chabot Museum, Rotterdam, solotentoonstelling, 2006
MoMa, New York, 'Design Takes on Risk' 2005-2006: Treetent (1998) is
hier tentoonsgesteld
TENT. Centrum Beeldende kunst, Rotterdam, 2005
Museum Boijmans van Beuningen Rotterdam, 2003
|
Interview
Marten Minkema met Dré Wapenaar: dinsdag 25 april 2006 De Avonden:
http://www.vpro.nl/programma/deavonden/afleveringen/26677732/
http://www.moma.org/visit_moma/audio/2005/spec_exhib/SAFE/safe_download.html
'Live and
Die, Dré Wapenaar, Canvas Steel & Wood Projects', t/m 2 juli
in het Chabot museum, Rotterdam, Museum Boijmans van Beuningen, in de
tuin van het Bilderberg parkhotel
Uitreiking 2005
De Hendrik Chabot Prijs 2005 is toegekend aan Dré Wapenaar voor
zijn gehele oeuvre.
De meeste mensen associëren tenten alleen met kamperen, maar voor
beeldhouwer Dré Wapenaar is de tent, met zijn universele voorkomen,
het ideale uitgangspunt voor een onderzoek naar sociale structuren.
Hij ontwierp tenten die konden dienen als krantenkiosk, koffiestand
of jongerenhangplek. Hij ontwierp tenten die in bomen gehangen konden
worden en tenten die binnenshuis als extra slaapkamer fungeerden. In
Parasite Paradise toont Wapenaar zijn Dodenbivak. Deze trapeziumvormige,
semi-transparante tent biedt ruimte om een dode op te baren en om te
rouwen en afscheid te nemen. Dodenbivak maakt deel uit van een nieuwe
reeks sculpturale tenten, waarbij steeds de verhouding van de eenling
ten aanzien van de groep centraal staat. Wapenaar onderzoekt in deze
reeks de wijze waarop aantrekking en afstoting, intimiteit en afstand,
respect en disrespect zich tot elkaar verhouden en de mate waarin je
bewust of onbewust tot activiteit komt. In Dodenbivak zijn deze tegengestelde
begrippen vertaald naar zwaarte en lichtheid. De zwaarte van de dode
contrasteert met de ogenschijnlijke lichtheid van de dodentent. Hoeklijnen
ontbreken en er is half transparant doek gebruikt. De baar is opgehangen
aan ogenschijnlijk ontbrekende hoekpunten. Onlangs maakte Wapenaar ook
een Baartent (collectie Museum Boijmans van Beuningen, 2003) die de
pendant van Dodenbivak zou kunnen zijn. De Baartent is een schuilplaats
voor het ritueel van de bevalling. Het zachtoranje, bolvormige bouwsel
herbergt een eenvoudig baartrapje met waterbassin dat een vloeiende
geboorte garandeert. De tent is aan de bovenzijde open, zodat de baby
onder de sterrenhemel ter wereld kan komen.
++
Wilma Sütö in Speciale Editie Stadscollectie, maart/april
2001
OVER DE SCHUTTING SPRINGEN
Zoals zolders en kelders, zeker die van musea, een rijkdom aan schatten
kunnen herbergen, zo markeert de schutting vaak een raadsel. Zeker de
schutting die om een museum staat. Erachter gebeurt iets dat we slecht
kunnen zien; iets dat misschien een belofte voor de toekomst inhoudt
en voorlopig verborgen moet blijven, maar intussen het geduld plaagt
en de nieuwsgierigheid prikkelt. Het vraagt erom een gat in die schutting
te maken, of natuurlijk: over de schutting heen te springen.
Sauter la palissade; jumping the boarding; over de schutting springen:
deze bemoedigende kreten staan nu op de bouwschutting voor Museum Boijmans
Van Beuningen, als dubieuze slogans voor het slechten van grenzen; het
door de muren heen breken; het najagen van de vrijheid.
De slogans zijn dubieus, omdat ze, zoals het dichterlijke zinsneden
betaamt, inderdaad dubbelspel spelen. Alleen een dwaas zal zich geroepen
voelen bij het naderen van die metershoge hindernis letterlijk tot een
aanloopje over te gaan. Hoe oprecht de kreten ook mogen klinken, het
is genoeg dat ze de verbeelding activeren. Wat dat betreft zijn de woorden
gewaagd aan de beelden die op de schutting prijken: bouwtekeningen die
eveneens de indruk wekken dat ze de realiteit ontstijgen.
De Rotterdamse beeldhouwer en tentenbouwer Dré Wapenaar (1961,
Berkel en Rodenrijs) is verantwoordelijk voor de huidige schuttingschets.
Op zijn uitnodiging verrijkte Laurence Medori het ontwerp met een indirect
rijmend commentaar. Terwijl haar slogans ons in gedachten over de omheining
heen doen zeilen, biedt Wapenaar ons de kans er dwars doorheen te kijken.
Zijn schetsen veranderen de schutting in een vergezicht, met een horizon
die zich over de volle breedte van de scheidingswand uitstrekt. Aan
gene zijde zien we een stad verrijzen die wel gesitueerd moet zijn in
dromenland, zij het ook een oord waar angst- en wensdromen elkaar afwisselen.
Het bestaat uit een combinatie van fantastische bouwsels, die nu eens
organisch en dan weer meetkundig zijn opgezet. Samen vormen ze een stad
zonder fundament: een conglomeraat van hangende, drijvende of zwevende
constructies, omgeven door open plekken in het moeras en valkuilen in
de mist.
Het gebied schijnt onbegaanbaar te zijn, een verraderlijke illusie,
ontsproten aan de verbeelding en daar zo te zien ook voorgoed toe veroordeeld.
Maar dat is een vergissing die door de realiteit wordt weerlegd.
Juist in het weekeinde dat Wapenaars vergezicht werd onthuld, publiceerde
NRC-Handelsblad (23 februari 2001) een kritisch artikel over een blijkbaar
verwant gebied: het Rotterdamse Museumpark, dat in het verlengde van
de bouwschutting ligt. Volgens de auteur Bernard Hulsman is dit park
(behalve slordig, armzalig, rommelig, modderig en desolaat) nauwelijks
een park, maar eerder het gebrekkige gevolg van de wereldvreemde ideeën
van Rem Koolhaas en Yves Brunier, de verantwoordelijke architecten.
Hulsman vergelijkt het park met een in onbruik geraakt rangeerterrein
en een vuilstortplaats. Verder vindt hij dat het gebied veel heeft van
een ontoegankelijk moeras -'zeker in het huidige jaargetijde'.
Dré Wapenaar heeft, ongeacht verzachtende omstandigheden zoals
het jaargetijde of het weer, altijd een wakker oog voor het moeras binnen
de bebouwde kom. Niet alleen toont hij zich er van doordrongen dat overal
onder het asfalt de modder kleeft; hij zoekt die drassige bodem ook
doelbewust op. Hij verkiest de berm boven de weg, alleen al omdat hij
die zachte grond nodig heeft om zijn tenten in op te kunnen slaan. Deze
tenten huisvesten een kritische geest. Ze geven vorm aan het verlangen
naar bewegingsvrijheid in een langzaam maar zeker dichtslibbende metropool.
Dré Wapenaar ontsluit het stadsmoeras, naar het zich laat aanzien
omdat hij bedenkingen heeft over de teloorgang van het landschap en
het uit het zicht verdwijnen van de natuurlijke horizon. Hij graaft
naar de zachte grond omdat hij kritisch is; kritisch over bijvoorbeeld
de verharding van gaandeweg de hele Randstad -het Groene Hart incluis.
Daarbij is Wapenaar geen fantast. De tentenbouwer zegt wel eens dat
hij 'utopische ontmoetingsplaatsen' ontwerpt, maar het blijft bij hem
zelden of nooit bij droombeelden alleen. Wapenaar is een levenskunstenaar,
die geen genoegen neemt met museale illusies. Hij springt over de schutting
heen en slaat zijn bivak juist op die locaties op, waar de verbeelding
het dreigt te verliezen van de alledaagse efficiëntie.
Het vergezicht in zijn schuttingschets is dan ook meer dan een utopie.
Het is een compilatie van de tents & stands die Wapenaar de afgelopen
tien jaar heeft ontworpen en met succes heeft beproefd: niet als een
zogenaamde nomade op doorreis in een grenzeloos niemandsland, maar in
zijn eigen omgeving. Zijn plooibare architectuur neemt het op tegen
de vaste bebouwing en verrijkt het reguliere stadscentrum of recreatiepark
met diverse eigenwillige typologieën: variërend van een Boomtent
in de vorm van een dauwdruppel, tot een Krantenkiosk met het silhouet
van een communicatiesatelliet.
De Boomtent mag inmiddels een attractie zijn op Camping de Hertshoorn
bij Garderen; het hoog aan de stam bevestigde onderkomen werd aanvankelijk
ontwikkeld speciaal voor natuurbeschermers. Wapenaar wilde de taak verlichten
van actievoerders die zichzelf aan woudreuzen vastketenen om te verhinderen
dat ze worden omgezaagd. De demonstranten zouden zich moeten kunnen
nestelen nabij de boomkruin, wiegelend op de wind, buiten bereik van
het bevoegd gezag. Nog belichamen de hangtenten deze wens te ontsnappen
aan de zwaartekracht. Als vakantieonderkomen compenseren ze in elk geval
tijdelijk het hutjemutje verblijf van filerijder en flatbewoner.
Samen vormen Wapenaars tenten een maatschappij-in-het-klein, een alternatieve
orde binnen de gevestigde, waar de kunstenaar het 'spel der ontmoetingen'
stuurt. Soms ensceneert hij onschuldige handelingen, zoals het lezen
van een krantje in zijn Krantenkiosk, of het kletsen bij een kop koffie
in zijn Koffiestand. Maar de dreigende miscommunicatie laat zich niet
altijd verbloemen. 'Utopisch trefpunt' bij uitstek is de Babeltent die
zich, op Wapenaars schuttingschets, in een steeds wijdere lus naar de
wolken slingert. Net zomin als Pieter Bruegels fameuze Toren van Babel
(1563) uit de museumcollectie, zal deze variant op het symbool van gefnuikte
menselijke ambitie en eendracht werkelijk tot in de hemel kunnen reiken.
De trechtervormige constructie belichaamt eerder de neerwaartse dreiging
die van een draaikolk uitgaat.
Zo voert Wapenaar ons weer terug naar zijn stadsmoeras. Natuur en cultuur
wedijveren hier met elkaar, zoals in het Museumpark de ruimtelijke ordening
met de wildgroei concurreert. Wapenaar ziet in die rivaliteit echter
ook het samenspel. Hij introduceert een organische vorm van architectuur
die als een paddestoelenkolonie de grond uitschiet. Dit kleurrijke Tentendorp
is minder hardnekkig dan de 'witte schimmel' die zich hecht aan de tot
groeikernen uitgeroepen woonlocaties verspreid over het hele land, maar
op bescheidener schaal blijkt Wapenaars woekerkunst evengoed besmettelijk.
Zelfs de in de steigers staande cultuurtempel ontkomt er niet aan.
Sauter la palissade; jumping the boarding; over de schutting springen:
via twee monumentale ontwerpen die hij uitvoert in opdracht van de Stadscollectie,
grijpt de kunstenaar zijn kans de daad te voegen bij het woord.
Voor de toren van Museum Boijmans Van Beuningen ontwierp Wapenaar monumentale
banieren die het gebouw omvormen tot een vlaggenschip, juist gedurende
de periode van uitbreiding en verandering. De banieren zullen de frisse
wind vangen die nodig is om af te rekenen met het onterechte imago van
het museum als statisch en stoffig instituut. Of, zoals Wapenaar zelf
het zegt: 'De rot moet maar eens het museum uit.' Zijn banieren lijken
dan ook niet alleen op wapperende zeilen, maar evenzeer op doorslaande
schimmels: zwammen die een uitweg zoeken voordat de nieuwbouw wordt
opgeleverd.
Het heropende museum zal zich vervolgens, van smetten vrij, kunnen richten
op zijn reputatie van een meer dan 'utopisch ontmoetingspunt' voor kunst
en publiek in de 21ste eeuw. Tegen die tijd, medio 2002, biedt alleen
de achtertuin nog een doorkijkje naar het dubieuze droomoord dat Wapenaar
vooreerst op de schutting ontvouwt. Zijn ontwerp voor de vijver maakt
korte metten met de schone schijn van een rimpelloze waterspiegel. Uit
de diepte opborrelende bewegingen zullen continu het oppervlak beroeren.
De kringen, steeds breder cirkelend over de waterspiegel, houden de
herinnering levend aan de even verraderlijke als vruchtbare bodem waar
Museum Boijmans Van Beuningen uit oprijst.
Wilma Sütö,
conservator Stadscollectie Rotterdam
|