S H E L T E R

23 juni t/m 2 september 2007 Paleis a/d Blijmarkt Zwolle & Kasteel het Nijenhuis, Heino
 
Beeldende kunst A_Z      
         
Wapenaar, Dré
 
Bird tree tent Tree tent Tentendorp Souk  
         
Bird treetent 2005

Dré Wapenaar is beeldhouwer en bouwt voornamelijk tenten. Hij werkt hiermee op het kruispunt van architectuur, design en beeldende kunst. De tenten variëren van kleine, druppelvormige vogelhuisjes tot grote paviljoens met ingebouwde filmschermen.
Dré Wapenaar (Berkel en Rodenrijs, 1961) studeerde aan de Academie voor Beeldende Kunst in Tilburg en woont en werkt in Rotterdam.

Tentoonstellingen (selectie):
Museum Het Prinsenhof, Delft, 2007
Chabot Museum, Rotterdam, solotentoonstelling, 2006
MoMa, New York, 'Design Takes on Risk' 2005-2006: Treetent (1998) is hier tentoonsgesteld
TENT. Centrum Beeldende kunst, Rotterdam, 2005
Museum Boijmans van Beuningen Rotterdam, 2003

 
 
Soek/Soek , 2005, computer rendering Voorstel voor de Rotterdamse markt
 

Interview Marten Minkema met Dré Wapenaar: dinsdag 25 april 2006 De Avonden:
http://www.vpro.nl/programma/deavonden/afleveringen/26677732/

http://www.moma.org/visit_moma/audio/2005/spec_exhib/SAFE/safe_download.html

'Live and Die, Dré Wapenaar, Canvas Steel & Wood Projects', t/m 2 juli in het Chabot museum, Rotterdam, Museum Boijmans van Beuningen, in de tuin van het Bilderberg parkhotel

Uitreiking 2005
De Hendrik Chabot Prijs 2005 is toegekend aan Dré Wapenaar voor zijn gehele oeuvre.
De meeste mensen associëren tenten alleen met kamperen, maar voor beeldhouwer Dré Wapenaar is de tent, met zijn universele voorkomen, het ideale uitgangspunt voor een onderzoek naar sociale structuren. Hij ontwierp tenten die konden dienen als krantenkiosk, koffiestand of jongerenhangplek. Hij ontwierp tenten die in bomen gehangen konden worden en tenten die binnenshuis als extra slaapkamer fungeerden. In Parasite Paradise toont Wapenaar zijn Dodenbivak. Deze trapeziumvormige, semi-transparante tent biedt ruimte om een dode op te baren en om te rouwen en afscheid te nemen. Dodenbivak maakt deel uit van een nieuwe reeks sculpturale tenten, waarbij steeds de verhouding van de eenling ten aanzien van de groep centraal staat. Wapenaar onderzoekt in deze reeks de wijze waarop aantrekking en afstoting, intimiteit en afstand, respect en disrespect zich tot elkaar verhouden en de mate waarin je bewust of onbewust tot activiteit komt. In Dodenbivak zijn deze tegengestelde begrippen vertaald naar zwaarte en lichtheid. De zwaarte van de dode contrasteert met de ogenschijnlijke lichtheid van de dodentent. Hoeklijnen ontbreken en er is half transparant doek gebruikt. De baar is opgehangen aan ogenschijnlijk ontbrekende hoekpunten. Onlangs maakte Wapenaar ook een Baartent (collectie Museum Boijmans van Beuningen, 2003) die de pendant van Dodenbivak zou kunnen zijn. De Baartent is een schuilplaats voor het ritueel van de bevalling. Het zachtoranje, bolvormige bouwsel herbergt een eenvoudig baartrapje met waterbassin dat een vloeiende geboorte garandeert. De tent is aan de bovenzijde open, zodat de baby onder de sterrenhemel ter wereld kan komen.

++

Wilma Sütö in Speciale Editie Stadscollectie, maart/april 2001

OVER DE SCHUTTING SPRINGEN

Zoals zolders en kelders, zeker die van musea, een rijkdom aan schatten kunnen herbergen, zo markeert de schutting vaak een raadsel. Zeker de schutting die om een museum staat. Erachter gebeurt iets dat we slecht kunnen zien; iets dat misschien een belofte voor de toekomst inhoudt en voorlopig verborgen moet blijven, maar intussen het geduld plaagt en de nieuwsgierigheid prikkelt. Het vraagt erom een gat in die schutting te maken, of natuurlijk: over de schutting heen te springen.

Sauter la palissade; jumping the boarding; over de schutting springen: deze bemoedigende kreten staan nu op de bouwschutting voor Museum Boijmans Van Beuningen, als dubieuze slogans voor het slechten van grenzen; het door de muren heen breken; het najagen van de vrijheid.

De slogans zijn dubieus, omdat ze, zoals het dichterlijke zinsneden betaamt, inderdaad dubbelspel spelen. Alleen een dwaas zal zich geroepen voelen bij het naderen van die metershoge hindernis letterlijk tot een aanloopje over te gaan. Hoe oprecht de kreten ook mogen klinken, het is genoeg dat ze de verbeelding activeren. Wat dat betreft zijn de woorden gewaagd aan de beelden die op de schutting prijken: bouwtekeningen die eveneens de indruk wekken dat ze de realiteit ontstijgen.

De Rotterdamse beeldhouwer en tentenbouwer Dré Wapenaar (1961, Berkel en Rodenrijs) is verantwoordelijk voor de huidige schuttingschets. Op zijn uitnodiging verrijkte Laurence Medori het ontwerp met een indirect rijmend commentaar. Terwijl haar slogans ons in gedachten over de omheining heen doen zeilen, biedt Wapenaar ons de kans er dwars doorheen te kijken.

Zijn schetsen veranderen de schutting in een vergezicht, met een horizon die zich over de volle breedte van de scheidingswand uitstrekt. Aan gene zijde zien we een stad verrijzen die wel gesitueerd moet zijn in dromenland, zij het ook een oord waar angst- en wensdromen elkaar afwisselen. Het bestaat uit een combinatie van fantastische bouwsels, die nu eens organisch en dan weer meetkundig zijn opgezet. Samen vormen ze een stad zonder fundament: een conglomeraat van hangende, drijvende of zwevende constructies, omgeven door open plekken in het moeras en valkuilen in de mist.

Het gebied schijnt onbegaanbaar te zijn, een verraderlijke illusie, ontsproten aan de verbeelding en daar zo te zien ook voorgoed toe veroordeeld. Maar dat is een vergissing die door de realiteit wordt weerlegd.

Juist in het weekeinde dat Wapenaars vergezicht werd onthuld, publiceerde NRC-Handelsblad (23 februari 2001) een kritisch artikel over een blijkbaar verwant gebied: het Rotterdamse Museumpark, dat in het verlengde van de bouwschutting ligt. Volgens de auteur Bernard Hulsman is dit park (behalve slordig, armzalig, rommelig, modderig en desolaat) nauwelijks een park, maar eerder het gebrekkige gevolg van de wereldvreemde ideeën van Rem Koolhaas en Yves Brunier, de verantwoordelijke architecten. Hulsman vergelijkt het park met een in onbruik geraakt rangeerterrein en een vuilstortplaats. Verder vindt hij dat het gebied veel heeft van een ontoegankelijk moeras -'zeker in het huidige jaargetijde'.

Dré Wapenaar heeft, ongeacht verzachtende omstandigheden zoals het jaargetijde of het weer, altijd een wakker oog voor het moeras binnen de bebouwde kom. Niet alleen toont hij zich er van doordrongen dat overal onder het asfalt de modder kleeft; hij zoekt die drassige bodem ook doelbewust op. Hij verkiest de berm boven de weg, alleen al omdat hij die zachte grond nodig heeft om zijn tenten in op te kunnen slaan. Deze tenten huisvesten een kritische geest. Ze geven vorm aan het verlangen naar bewegingsvrijheid in een langzaam maar zeker dichtslibbende metropool.

Dré Wapenaar ontsluit het stadsmoeras, naar het zich laat aanzien omdat hij bedenkingen heeft over de teloorgang van het landschap en het uit het zicht verdwijnen van de natuurlijke horizon. Hij graaft naar de zachte grond omdat hij kritisch is; kritisch over bijvoorbeeld de verharding van gaandeweg de hele Randstad -het Groene Hart incluis.

Daarbij is Wapenaar geen fantast. De tentenbouwer zegt wel eens dat hij 'utopische ontmoetingsplaatsen' ontwerpt, maar het blijft bij hem zelden of nooit bij droombeelden alleen. Wapenaar is een levenskunstenaar, die geen genoegen neemt met museale illusies. Hij springt over de schutting heen en slaat zijn bivak juist op die locaties op, waar de verbeelding het dreigt te verliezen van de alledaagse efficiëntie.

Het vergezicht in zijn schuttingschets is dan ook meer dan een utopie. Het is een compilatie van de tents & stands die Wapenaar de afgelopen tien jaar heeft ontworpen en met succes heeft beproefd: niet als een zogenaamde nomade op doorreis in een grenzeloos niemandsland, maar in zijn eigen omgeving. Zijn plooibare architectuur neemt het op tegen de vaste bebouwing en verrijkt het reguliere stadscentrum of recreatiepark met diverse eigenwillige typologieën: variërend van een Boomtent in de vorm van een dauwdruppel, tot een Krantenkiosk met het silhouet van een communicatiesatelliet.

De Boomtent mag inmiddels een attractie zijn op Camping de Hertshoorn bij Garderen; het hoog aan de stam bevestigde onderkomen werd aanvankelijk ontwikkeld speciaal voor natuurbeschermers. Wapenaar wilde de taak verlichten van actievoerders die zichzelf aan woudreuzen vastketenen om te verhinderen dat ze worden omgezaagd. De demonstranten zouden zich moeten kunnen nestelen nabij de boomkruin, wiegelend op de wind, buiten bereik van het bevoegd gezag. Nog belichamen de hangtenten deze wens te ontsnappen aan de zwaartekracht. Als vakantieonderkomen compenseren ze in elk geval tijdelijk het hutjemutje verblijf van filerijder en flatbewoner.

Samen vormen Wapenaars tenten een maatschappij-in-het-klein, een alternatieve orde binnen de gevestigde, waar de kunstenaar het 'spel der ontmoetingen' stuurt. Soms ensceneert hij onschuldige handelingen, zoals het lezen van een krantje in zijn Krantenkiosk, of het kletsen bij een kop koffie in zijn Koffiestand. Maar de dreigende miscommunicatie laat zich niet altijd verbloemen. 'Utopisch trefpunt' bij uitstek is de Babeltent die zich, op Wapenaars schuttingschets, in een steeds wijdere lus naar de wolken slingert. Net zomin als Pieter Bruegels fameuze Toren van Babel (1563) uit de museumcollectie, zal deze variant op het symbool van gefnuikte menselijke ambitie en eendracht werkelijk tot in de hemel kunnen reiken. De trechtervormige constructie belichaamt eerder de neerwaartse dreiging die van een draaikolk uitgaat.

Zo voert Wapenaar ons weer terug naar zijn stadsmoeras. Natuur en cultuur wedijveren hier met elkaar, zoals in het Museumpark de ruimtelijke ordening met de wildgroei concurreert. Wapenaar ziet in die rivaliteit echter ook het samenspel. Hij introduceert een organische vorm van architectuur die als een paddestoelenkolonie de grond uitschiet. Dit kleurrijke Tentendorp is minder hardnekkig dan de 'witte schimmel' die zich hecht aan de tot groeikernen uitgeroepen woonlocaties verspreid over het hele land, maar op bescheidener schaal blijkt Wapenaars woekerkunst evengoed besmettelijk. Zelfs de in de steigers staande cultuurtempel ontkomt er niet aan.

Sauter la palissade; jumping the boarding; over de schutting springen: via twee monumentale ontwerpen die hij uitvoert in opdracht van de Stadscollectie, grijpt de kunstenaar zijn kans de daad te voegen bij het woord.

Voor de toren van Museum Boijmans Van Beuningen ontwierp Wapenaar monumentale banieren die het gebouw omvormen tot een vlaggenschip, juist gedurende de periode van uitbreiding en verandering. De banieren zullen de frisse wind vangen die nodig is om af te rekenen met het onterechte imago van het museum als statisch en stoffig instituut. Of, zoals Wapenaar zelf het zegt: 'De rot moet maar eens het museum uit.' Zijn banieren lijken dan ook niet alleen op wapperende zeilen, maar evenzeer op doorslaande schimmels: zwammen die een uitweg zoeken voordat de nieuwbouw wordt opgeleverd.

Het heropende museum zal zich vervolgens, van smetten vrij, kunnen richten op zijn reputatie van een meer dan 'utopisch ontmoetingspunt' voor kunst en publiek in de 21ste eeuw. Tegen die tijd, medio 2002, biedt alleen de achtertuin nog een doorkijkje naar het dubieuze droomoord dat Wapenaar vooreerst op de schutting ontvouwt. Zijn ontwerp voor de vijver maakt korte metten met de schone schijn van een rimpelloze waterspiegel. Uit de diepte opborrelende bewegingen zullen continu het oppervlak beroeren. De kringen, steeds breder cirkelend over de waterspiegel, houden de herinnering levend aan de even verraderlijke als vruchtbare bodem waar Museum Boijmans Van Beuningen uit oprijst.

Wilma Sütö,
conservator Stadscollectie Rotterdam