S H E L T E R

23 juni t/m 2 september 2007 Paleis a/d Blijmarkt Zwolle & Kasteel het Nijenhuis, Heino
 
Beeldende kunst A_Z      
         
Stronken hutje
       
         
         

Reconstructie 'tuinsieraad' (stronken hutje) van Adolf Carel baron Bentinck tot Nijenhuis (1764-1837)

In het boek 'Van Buitenplaats tot museum' wordt in het artikel 'Landgoed het Nijenhuis' van Lucia Albers geschreven over een niet meer bestaand hutje van stronken, op een heuveltje gebouwd rond 1800.

p. 89 [..] "Eikenbossen tot vermaak" betekent niets anders dan dat dit bos tot de parkaanleg behoorde, in tegenstelling tot het "eiken-akker-bosch" dat eikehakhout betekent. Eikehakhout was zo veel aanwezig dat men in het geval van hele bomen sprak van "opgaande bomen". Dat was de term die werd gebruikt ter aanduiding van "het grote bos", dat inderdaad veel groter was dan het huidige en zelfs groter dan het geometrische. Het bos was uitgebreid tot aan het kerkepad. Er werden slingerpaadjes ingelegd en kleine heuveltjes. (afb 71). Op een van die heuveltjes stond vermoedelijk het huisje van stronken, waarvan een oude foto bewaard bleef. (afb 72). Het lijkt logisch dat Adolf Carel Bentinck het rustieke hutje heeft laten neerzetten, omdat dergelijke 'tuinsieraden' in zijn tijd mode waren. (15)

Project: Reconstructie door op de vermoedelijke locatie de omtrek van het hutje d.m.v. paaltjes in de grond te plaatsen. Met daarbij bovenstaande foto.

 

Eek schillen

Informatie van Ronald Vorenhout - Natuurmonumenten

Eek schillen is een vorm van bosbouw die is ontwikkeld ten behoeve van (leer)looi-industrie. Met name in Drenthe en Friesland ontstond deze manier van het winnen van eikenbast. (In de 19e eeuw op grote schaal).

Het winnen van eek (eikenbast; rijk aan looizuur)) ging als volgt in zijn werk.
Een perceel bos werd ingeplant met jonge eikenboompjes die na ongeveer 7 jaar vlak boven de grond werden afgezaagd. De stammetjes waren dan polsdik. Ze werden in stukken gezaagd en de bast werd er afgeklopt. (zie website)
De bast werd vermalen en ging naar de looierijen. De takken gingen naar de houtovens van de bakkerijen. en de stammetjes gingen naar de landeigenaar als brandstof.
De stammetjes waren polsdik omdat ze dan nog goed mee te slaan was , te hanteren. De afgezaagde stronken liepen na verloop van tijd weer uit. Vergelijk knotwilg. Na zeven jaar waren die scheuten weer polsdik en werden weer afgezaagd voor het winnen van de bast.

De stronken liepen vervolgens weer uit, terwijl er zich ook wildgroei (organische vormen) zie foto ontstond op de plaatsen waar de vorige keer was gesnoeid. Dit werd een aantal keer herhaald tot de stronken niet meer voldoende uitliepen. De stronken zaten dan inmiddels vol met omgroeide littekens, die de karakteristieke vorm aan de stronk geeft.

Een perceel werd dan gerooid en opnieuw ingeplant. De gerooide stronken werden in sommige gevallen gebruikt als bouwmateriaal voor z.g. stronken hutjes.

Na het rooien van een perceel waren er dus in een keer zeer veel (duizenden) stronken voorhanden. Reden om er een hutje van te maken. Wortels van bomen branden niet goed.